Het was een donkere, stormachtige nacht in januari 1916. In het kleine dorpje Uitdam, aan de oever van de woeste Zuiderzee, gierde de wind door de takken en sloeg de regen tegen de ramen. De bewoners sliepen, niet wetend dat het water al tegen de dijk beukte – harder dan ooit tevoren.
Plotseling, rond middernacht, begaf de dijk het. Een donderend geraas brak de stilte, en een muur van water stortte zich over het land. Binnen enkele minuten stond Uitdam blank. Boeren werden wakker van het geloei van koeien en het klotsen van water onder hun bed. Sommigen klommen op hun dak, anderen sleepten kinderen en ouderen naar de hooizolders.
In het koude, zwarte water gingen boten van huis naar huis om mensen in veiligheid te brengen. De nacht leek eindeloos.
Toen de storm eindelijk ging liggen, was de schade niet te overzien. Velden waren verdwenen onder modder, huizen zwaar beschadigd. Maar de mensen van Uitdam leefden nog – koud, nat, geschrokken, maar levend. Op sommige plekken was dit helaas niet het geval, op Marken stierven er 16 mensen.