Marker vissers aan het werk op hun botter op de Zuiderzee.
In de periode 1900-1920 telde Marken ongeveer 138 botters die deel uitmaakten van de veel grotere Zuiderzee vissersvloot, die bedroeg rond 1900 zo'n 3000 grote en kleine vissersvaartuigen.
De Marker botters werden met name gebruikt voor de zogenoemde gaand-wantvisserij, een techniek die de Volendammers ook gebruikten. Het vistuig lag bij deze methode stil in het water zodat de vis er in kon zwemmen. Een 'gaand want' bestaat uit een lange lijn (de 'want'-lijn) waaraan korte lijntjes met haken zijn vastgemaakt. Aan deze haken werd aas vastgemaakt, meestal wormen of stukjes vis. De lijn werd op de bodem van de zee uitgezet, vaak in lange rijen van honderden meters tot zelfs enkele kilometers. De lijn bleef enkele uren tot een nacht liggen en werd dan binnenboord gehaald met hopelijk een goede vangst die meteen aan boord werd verwerkt.
Dee botters waarmee de Marker vissers visten waren stevige boten die vaak op werven in Monnickendam werden gebouwd.
Na de afsluting van de Zuiderzee in 1932 kromp de Marker vissersvloot aanzienlijk. Veel vissers moesten stoppen of zich omscholen, en een deel van de vloot werd verkocht of omgebouwd voor andere doeleinden.