In het steundossier van Willem Doets, geboren op 2 juni 1896 in de Beemster, ontvouwt zich een opmerkelijk verhaal. Het dossier bevat uitgebreide correspondentie tussen de Directeur van de Rijksdienst ter Uitvoering van de Zuiderzeesteunwet en lokale commissies, burgemeesters uit de regio, en Willem zelf. De documenten laten goed zien hoeveel tijd en energie de Rijksdienst stak in het zorgvuldig onderzoeken van elke aanvraag — en hoezeer men er tegelijkertijd op gebrand was om geen uitkering toe te kennen.
Willem Doets diende in 1935 zijn aanvraag in voor een geldelijke tegemoetkoming op grond van de Zuiderzeesteunwet. Hij beweerde dat hij vóór 1918 werkzaam was geweest als visser op de Zuiderzee, en daarmee recht had op compensatie na het afsluiten van de Afsluitdijk. Maar al snel bleek dat de gegevens die zijn beweringen moesten ondersteunen, moeilijk achterhaalbaar waren. De Rijksdienst startte daarom een onderzoek naar de precieze aard van zijn werkzaamheden op 25 juli 1918 — een datum om te bepalen of Willem in aanmerking kwam voor de steunregeling. De hoofdvraag daarbij was of zijn hoofdinkomen destijds daadwerkelijk uit de visserij kwam.
Het onderzoek bracht een complicerende factor aan het licht: Willem Doets was tijdens de Eerste Wereldoorlog, van 1916 tot november 1918, gemobiliseerd en kon daardoor zijn beroep niet uitoefenen. Volgens de burgemeester van Beemster, die een verklaring in het dossier liet opnemen, had Willem vóór zijn militaire dienst wél degelijk als Zuiderzeevisser gewerkt. Na zijn demobilisatie probeerde hij zijn leven weer op te bouwen en runde hij tussen 1925 en 1928 een klein landbouwbedrijf. Daarna keerde hij terug naar de visserij.
Hoewel de burgemeester steldedat Willem door overmacht zijn beroep tijdelijk had moeten neerleggen, en dat zijn hoofdinkomen in normale omstandigheden wel degelijk uit de visserij kwam, oordeelde de Rijksdienst anders. De dienst vond het moeilijk om met zekerheid vast te stellen wat zijn hoofdinkomen op de peildatum was — en wees de aanvraag uiteindelijk af. Daarbij speelde vermoedelijk ook mee dat Willem tussen 1925 en 1928 een landbouwbedrijf had, waarmee hij in die jaren dus aantoonbaar geen visser was.
Willem liet het er niet bij zitten. Hij diende meerdere bezwaarschriften in en probeerde zijn zaak alsnog rond te krijgen. In een van zijn laatste brieven aan de Minister van Waterstaat komt duidelijk naar voren hoe oneerlijk Willem de afwijzing vond.
"Excelentie. Als zijnde Zuiderzeevisscherman heb ik 4 september aangevraag om in aanmerking te komen voor de Zuiderzee steun. Na een langduuring onderzoek ontving ik ingesloten antwoord. Daar ik echter dit antwoord onmogelijk als rechtvaarig kan beschouwen wenk ik mijn aanvragen tot uwe exelentie om als noch voor steun in aanmerking te komen.
Excelentie!
Het kan toch onmogelijk worde aangenomen, dat de visscher, die in Moblisitie tijd hun plichten getrouw hebben vervult nu van hun rechtmatig toe komende steun worden onttrokken want wij kunnen van wegen de aflsuitdijk nu niets meer verdienen en zijn zoodoende op de Zuiderzeesteun aangewezen. Hopende dat u mijn verzoek ondersteund."
- W. Doets. Oosthuizerweg 35 N.Beemster. Schipper O.H.4
In 1939, na jaren van brieven, teleurstellingen en verzet, gaf hij de strijd op.