Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) bleef Nederland weliswaar neutraal, toch waren er grote zorgen. Ons land had namelijk zwaar te lijden onder de economische en sociale gevolgen van deze wereldoorlog. Dat leidde tot een toenemende voedselschaarste. Om de voedselvoorziening te reguleren en eerlijk te verdelen, voerde de overheid een distributiesysteem in. Een belangrijk onderdeel daarvan was de Rijks bruinbroodkaart die vanaf 1915 werd ingevoerd en wekelijks werd verstrekt. Met deze bon kon 400 gram bruinbrood en tarwemeel worden gekocht.
De voedselschaarste was (mede) aanleiding om na te denken over meer landbouwgrond in Nederland zodat er meer tarwe kon worden verbouwd. En dat sloot prima aan bij de plannen van Cornelis Lely om een deel van de Zuiderzee in te polderen zodat er meer landbouwgrond zou ontstaan.