Toen Marken nog een eiland was, vormde de visserij een belangrijke inkomstenbron. Vanaf de zestiende eeuw tot de aanleg en opening van de Afsluitdijk in 1932 visten de Markers onder andere op haring. Dat deden zij met hun botters vooral op de Zuiderzee, maar soms ook op de Noordzee. De visserij was seizoensgebonden en vereiste veel samenwerking en vakmanschap.
De Markers gebruikten lange rijen drijfnetten die in het water werden uitgezet. Dit noemde men vleetvisserij. Als de vangst was binnengehaald werd de haring meteen aan boord gekaakt en gezouten, daardoor was de vis langer houdbaar. De opbrengst van de haring werd dichtbij verhandeld, namelijk in plaatsen als Monnickendam, Edam en Amsterdam.
Niet alleen de mannen waren betrokken bij de haringvangst; de vrouwen en kinderen hielpen bij het repareren van de netten, het verwerken van de vis en het onderhoud aan de botters.
Naamlyste
De bron toont een boekje uit 1791, getiteld Naamlyste der boekhouders, schepen en stuurluiden van de haring-schepen in 't jaar 1791. Daarin zijn ook de Marker schippers en hun schepen in die tijd opgenomen. Genoemde namen als (van de) Kes, Peereboom, Teerhuis, Vlasbloem, De Waard en Zeeman klinken nog altijd bekend.